“The Unwanted land” Museum Beelden aan Zee, Scheveningen 22 oktober 2010 Eens in de zoveel tijd haalde mijn moeder een koekblik uit de kast in haar slaapkamer. Ze ging op de rand van het bed zitten, deed het deksel ervan af, nam een bundeltje brieven eruit en legde die in haar schoot. Ze scheen voor een moment te vergeten dat mijn broertjes en ik om haar heen stonden. In onze beleving deed ze er net iets te lang over om het lint dat de brieven bij elkaar hield los te maken. Haar handen lagen een ogenblik stil. Haar ogen keken afwezig. Maar dat duurde maar een paar tellen. Dan streelde ze de brieven en begon aan het verhaal waar wij nooit genoeg van kregen. Over Suriname, het land waar zij vandaan kwam, over haar familie daar, haar moeder die nog leefde, haar vader die al overleden was, haar broers en haar zusters, 15 in totaal, waarvan er toen nog 10 in het leven waren. Mijn moeder had al vaker verteld dat haar vader een bijzonder strenge onderwijzer was die zijn 7 dochters het liefst altijd in huis hield omdat hij ze wilde afschermen van losbandigheid. Ze mochten nergens heen zonder begeleiding van hun oudere broers en ze moesten zich vooral kuis en zedig kleden. Mijn moeder had een grote vrijheidsdrang en kreeg het als eerste meisje in het gezin voor elkaar om in haar eentje uit Suriname te vertrekken. Ze had haar vader bewerkt via de katholieken bij wie hij les gaf op de lagere school. Toen de fraters en de nonnen hem zeiden dat er een groot onderwijzerstekort was op Curaçao, heeft hij haar laten gaan. Haar moeder en zusters bleven in tranen achter. Het afscheid duurde maar en duurde maar omdat de boot zo langzaam wegvoer van de kade. En maar zwaaien en maar zwaaien. En maar huilen en maar huilen. Later vond ze in haar hutkoffer de brieven die ze nu in het koekblik bewaarde. Haar zusters hadden herinneringen aan hun jeugd opgeschreven en die stiekem in haar koffer gedaan. Bij het herlezen lachte of huilde mijn moeder, afhankelijk van haar stemming. De brieven waren gevuld met woorden van troost nu ze elkaar niet meer elke dag zouden zien, én met veel goede raad, waar af en toe ook lichtelijke afgunst doorheen stak omdat mijn moeder iets had gedaan wat zij tot dan niet durfden. Mijn moeder trouwde op Curaçao een Surinaamse man die ook was geëmigreerd. Samen met een paar duizend andere Surinamers leefden zij een klassiek migrantenleven rond de Surinaamse vereniging JPF, Justitia Pietas Fides, (tot de dag van vandaag het devies in het wapen van Suriname). Het dorre klimaat van Curaçao gaf vaak heimwee naar de weelderige plantengroei van Suriname, de vruchten, de groenten, de bloemen, maar mijn ouders zijn voorgoed op Curaçao gebleven. Mijn moeder is altijd voor de klas blijven staan. Eerst nog uit liefhebberij, later ook uit noodzaak toen zij op vrij jonge leeftijd weduwe werd. Een jaar nadat mijn vader was overleden stuurde mijn moeder mij en twee broers naar Nederland. Mijn oudste broer zat er al. Voor we vertrokken leerden we eten met mes en vork, “want in Holland gebruiken ze de lepel alleen voor de soep”, zei mijn moeder. Ze gaf ons een deel mee van het zilveren bestek dat ze met haar trouwen had gekregen en waarin ze onze namen had laten graveren. Voor het eerst van mijn leven kreeg ik een mantelpakje aan, een tomaatrode, en mijn broers een jasje en een lange broek. Op de vliegtuigtrap draaiden we om voor een foto en om te zwaaien naar mijn moeder en de twee jongste broertjes die bij haar bleven. Het is hetzelfde beeld dat Rudi Struik beschrijft, een van de zes kunstenaars die meedoen aan deze tentoonstelling. Bij hem gaat het om het vertrek uit Nederland van een jong echtpaar met twee kleine kinderen naar Canada. Het is een belangrijk moment voor hem gebleven dat nog steeds symbool staat voor de grote stap van zijn ouders die zijn leven heeft veranderd. Later toen hij zich dit allemaal realiseerde, heeft hij een kunstwerk gemaakt van de foto en vraagt hij zich af hoe iemand naar deze foto kijkt die deze mensen niet kent. Zo dus.. met een verhaal dat van herkenning spreekt. Maar anders dan bij Rudi Struik kwam het toen niet bij me op om het land waar ik naar toe verhuisde, ‘unwanted’ te noemen. Integendeel. Als kind op Curaçao was Nederland een vertrouwd deel van mijn leven, ‘wanted’ in de termen van de tentoonstelling, in de zin van geliefd. Wij spraken thuis Nederlands en het onderwijs op school loog er ook niet om. Ik kende alle Nederlandse provincies en hoofdsteden uit het hoofd, ik wist dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt, ik kende Piet Hein en de hertog van Alfa, ik zong over een groen groen knollenland en over de blanke top der duinen. Maar toen ik zelf in Nederland kwam te wonen, bleek de werkelijkheid anders. We kwamen terecht in Limburg, in Roermond, op een internaat en in de vakanties bij een kostgezin. In het begin verstond ik de mensen niet. Het Nederlands dat zij spraken was niet het Nederlands dat ik kende. Ik herinner me ook dat ik in het begin huiverde van de kou. De huid op mijn benen kreeg witte schilfers, ik worstelde met wollen ondergoed, truien, jassen en maillots. Ik schurkte me tegen verwarmingsbuizen en ik haatte het eten; boerenkool, spruitjes, tuinbonen, draadjesvlees, rauwe kropsla, boterhammen met stroop, aardappelen en nog eens aardappelen en…. géén rijst! Ik denk dat ik sindsdien op drift ben geslagen en immer en altijd op zoek ben gegaan naar mijn thuis, dat ik zo plotseling verloren had. Jaren later, allang gewend aan kou en spruitjeslucht, kon ik het verlangen naar een warm klimaat niet meer weerstaan. Ik was moeder geworden en zag hoe mijn zoontje heen en weer kroop, van de ene muur in de flat, terug naar de andere. Dat beeld botste met mijn herinneringen aan de vrije ruimte van een tropisch erf. Nederland werd voor mij unwanted. Suriname werd wanted. We stapten op de boot. Mijn zoontje klampte zich vast aan de benen van zijn grootmoeder en riep dat hij bang was. Het afscheid met familie en vrienden viel heel zwaar. En het duurde maar en duurde maar omdat de boot zo langzaam wegvoer van de kade. En maar zwaaien en maar zwaaien. En maar huilen en maar huilen. De geschiedenis herhaalde zich, maar in mijn hutkoffer waren geen briefjes met een lintje eromheen verstopt, die ik later met weemoed aan mijn kinderen kon laten zien. In Suriname vond ik wel mijn paradijs op aarde. Ik was zo blij met het land dat ik bij de onafhankelijkheid in 1975 mijn Nederlandse paspoort inruilde voor het Surinaamse. De vreugde duurde 5 jaar. Toen kwamen militairen aan het bewind die het land naar een apocalyps sleepten in december 1982 met de moord op 15 vooraanstaande mannen. Sindsdien is de hoofdverdachte een ‘wanted man’, ook al bekleedt hij nu het hoogste ambt in het land. Sindsdien woon ik weer in Nederland. Nog net voor de kerst in december 1982 kwam ik hier aan, koffer in de ene hand, kind aan de andere hand. In mijn afwezigheid was Nederland veranderd. Toen ik als kind voor het eerst hier kwam was ik een bezienswaardigheid, een missiekind (dat was raar omdat ik op Curaçao zelf ook voor de missie had gespaard), en net zo opvallend als de zwarte korrel in een pan witte rijst. Nu keek niemand meer op van de gekleurde mensen om zich heen. Zeker niet in de grote steden. Maar dat wilde niet zeggen dat al die vreemdelingen ook geliefd waren. Nederland had dan wel heel wat gastarbeiders binnen gehaald, maar de problemen ontstonden toen die ook nog eens mensen bleken te zijn, met dromen en verlangens, met een eigen godsdienst, met gezinnen die ze lieten overkomen om vervolgens nooit meer weg te gaan. De etnische minderheden van toen werden de migranten en de allochtonen van vandaag. Het liefst maak ik me niet druk of ik in een land woon dat mij wel of niet ziet zitten, maar de werkelijkheid wijst mij terecht. In de grote steden is dik 10 procent van de bevolking gekleurd, maar in de kunst‐ en cultuurwereld bijvoorbeeld is daar relatief weinig van terug te zien. De code culturele diversiteit waarvan ik de promotor ben is nu bijna klaar en wil graag verandering daarin aanbrengen. Ongeacht politieke tegenwind vraagt de code aan de kunsten cultuurinstellingen om zich ervoor in te spannen dat er diversiteit komt in hun bestuursen personeelsbestand, en in hun programma‐aanbod, opdat het publieksbereik ook breder wordt. Wij zijn het aan elkaar verplicht om de welvaart waaraan we allemaal meebetalen eerlijk te delen. The Unwanted Land gaat over de ervaring van migratie, over het heen en weer bewegen van mensen van een gewenste naar een ongewenste situatie en andersom. Ik heb geleerd om mee te drijven op de golven van de zee en de trillingen van de lucht. Ik ben in staat om me overal waar ik kom, voor korte of lange tijd thuis te voelen, of het land waarin ik ben mij nou ziet als gewenst of ongewenst, of dat ik het land waarin ik ben zie als ‘wanted’ of ‘unwanted’. Het heen en weer schuiven van de ene plek op de wereld naar de andere, heeft van mij een vleesgeworden migrant gemaakt, met wortels die alle kanten opschieten. Rust vind ik in mijn herinneringen die vaak wel plaatsgebonden zijn, maar altijd bij mij blijven. Mijn thuis heb ik inmiddels gevonden. Het is daar waar mijn huis is. En dat kan overal zijn. Voor mij is dat de ultieme winst van de migratie. Ik vind het een hele eer dat ik vandaag voor u mag staan. Het is heel bijzonder dat deze tentoonstelling mensen stimuleert om contact te maken met elkaar, om ervaringen te delen, om elkaar verhalen te vertellen en naar elkaars verhalen te luisteren. Ik heb graag een voorzetje gegeven met mijn verhaal. In navolging van de tentoonstellingsmakers en de kunstenaars nodig ik u uit om op zoek te gaan naar de migrant in de ander en in u zelf.
|